beëindiging | 15 februari 2018
Door Nick Vrugt |De Hoge Raad heeft recent een arrest gewezen waarin de regels over opzegging van een duurovereenkomst worden verduidelijkt. Het betreft een geschil omtrent een duurovereenkomst die voorziet in een tussentijdse opzegregeling. De vragen die centraal staan zijn wanneer, en onder welke voorwaarden een beroep kan worden gedaan op deze tussentijdse opzegregeling.
De overeenkomst
Een duurovereenkomst is een overeenkomst waarbij partijen zich gedurende een zekere periode aan elkaar verbinden. De duurovereenkomst in deze zaak betrof een octrooi licentieovereenkomst. Goglio en SMQ hebben een overeenkomst gesloten voor de duur van 15 jaar. Op grond van de overeenkomst levert SMQ aan Goglio een licentie op het gebied van verpakkingen voor vloeibare voedingsmiddelen. Goglio betaalt SMQ daartegenover ieder jaar een royaltyvergoeding van 8%. In de overeenkomst is een tussentijdse beëindigingsmogelijkheid opgenomen. Als de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd dan is een “break-up fee” afgesproken: de licentienemer (Goglio) dient in dat geval een vaste vergoeding van EUR 750.000,- aan SMQ te betalen.
Het geschil bij de Hoge Raad
In strijd met de overeenkomst betaalt Goglio de licentievergoeding te laat. Als gevolg daarvan stelt SMQ Goglio in gebreke, waarna de overeenkomst door SMQ wordt beëindigd conform de tussentijdse beëindigingsmogelijkheid. Na de beëindiging door SMQ betaalt Goglio de licentievergoeding alsnog.
SMQ meent echter dat de overeenkomst inmiddels is beëindigd en dat Goglio daarom de break-up fee verschuldigd is. SMQ stelt Goglio daarom in gebreke van betaling van de break-up fee en geeft Goglio een termijn om deze betaling alsnog te voldoen.
De break-up fee wordt echter niet door Goglio voldaan. Daarom vordert SMQ bij de rechter betaling hiervan. Goglio voert aan dat ondanks de opzegregeling een zwaarwegende grond voor opzegging van de duurovereenkomst zou zijn vereist. Volgens Goglio was van zo een zwaarwegende grond geen sprake.
Opzegbaarheid van duurovereenkomsten
Hoe zit het ook alweer met de opzegbaarheid van duurovereenkomsten?
Duurovereenkomsten kunnen worden onderscheiden in duurovereenkomsten voor bepaalde duur en duurovereenkomsten voor onbepaalde duur.
Een duurovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij geen tussentijdse opzegregeling is overeengekomen, is in beginsel niet opzegbaar. Partijen hebben zich immers expliciet aan elkaar verbonden voor de in de overeenkomst bepaalde duur.
Voor de duurovereenkomst voor onbepaalde duur geldt dit niet. Deze is in beginsel wel opzegbaar. Ook wanneer geen opzegmogelijkheid is overeengekomen. Maar de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat voor de opzegging een opzegtermijn in acht moet worden genomen. Of dat een schadevergoeding moet worden betaald door de opzeggende partij.
Maar als de duurovereenkomst wel een tussentijdse opzeggingsregeling bevat, zoals in deze zaak, dan kan hierop in beginsel een beroep worden gedaan. Het staat professionele partijen immers vrij om zelf uit te maken wat zij met elkaar afspreken, en dus voor wat betreft de mogelijkheid tot tussentijds opzeggen.
In enkele gevallen kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid echter meebrengen dat op grond van artikel 6:248 lid 1 BW nadere eisen gesteld worden aan de tussentijdse opzegging. Daarnaast kan in uitzonderlijke gevallen geen beroep worden gedaan op de tussentijdse opzegregeling omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit is de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.
Oordeel van de Hoge Raad
Goglio voert aan dat ondanks de opzegregeling een zwaarwegende grond voor opzegging van de duurovereenkomst is vereist. Met andere woorden, er zouden nadere eisen (een zwaarwegende grond) aan de tussentijdse opzegging moeten worden gesteld op grond van artikel 6:248 lid 1 BW.
De Hoge Raad oordeelt met het hof dat de tussentijdse opzegregeling waarop SMQ zich beroept redelijk is. Dit heeft tot gevolg dat er geen nadere eisen aan de tussentijdse opzegging hoeven te worden gesteld op grond van de redelijkheid en billijkheid.
Kortom, alleen een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW blijft nog over. Goglio stelt dat SMQ pas een beroep mag doen op de tussentijdse opzegregeling na een redelijke afweging van alle belangen. De Hoge Raad oordeelt met het hof dat dit niet de juiste toets is voor een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Een beroep op de tussentijdse opzeggingsregeling is op grond van artikel 6:248 lid 2 immers pas ontoelaatbaar als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit heeft Goglio niet (voldoende) gesteld.
De duurovereenkomst mocht dus tussentijds worden opgezegd door SMQ. Goglio komt geen beroep toe op artikel 6:248 BW en dient de break-up fee te betalen.
Conclusie
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest dat ook al voorziet een duurovereenkomst in een tussentijdse opzegregeling, dat de eisen van redelijkheid kunnen meebrengen dat hierop niet zonder meer een beroep kan worden gedaan.
De redelijkheid en billijkheid kunnen immers op grond van artikel 6:248 lid 1 BW meebrengen dat nadere eisen aan de opzegging worden gesteld, zoals dat een zwaarwegende grond is vereist. Ook kan een beroep op de tussentijdse opzegregeling naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar zijn op grond van artikel 6:248 lid 2 BW.
De partij die zich op deze aanvullende (artikel 6:248 lid 1 BW) en/of beperkende (artikel 6:248 lid 2 BW) werking van de redelijkheid en billijkheid beroept, draagt hiervoor de bewijslast. Die partij zal dus moeten stellen en onderbouwen dat van (een van) deze situaties sprake is. In deze zaak heeft Goglio dat onvoldoende gedaan. SMQ kon zich daarom op de tussentijdse opzegregeling beroepen.