Contractenrecht | 17 mei 2018
Door Nick Vrugt |In de huidige tijd is het geen uitzondering meer om een overeenkomst te sluiten met een buitenlandse partij. In dat geval is sprake van een internationale overeenkomst. Dit brengt enkele juridische vragen mee, zoals: welke rechter is bevoegd? en wat is het toepasselijk recht? Het internationaal privaatrecht (IPR) geeft antwoord op (onder meer) deze vragen.
In deze blog zal ik kort uiteenzetten hoe wordt bepaald welk recht van toepassing is. Ik beperk mezelf daarbij tot een internationale overeenkomst met een partij uit de Europese Unie (EU). In een latere blog is het toepasselijk recht met betrekking tot een internationale overeenkomst met een niet EU-land worden besproken.
Rome I-Verordening regelt het toepasselijk recht op overeenkomsten
De Rome I-Verordening (Verordening (EG) nr. 593/2008) regelt het toepasselijk recht bij internationale overeenkomsten tussen ondernemingen die in de EU zijn gevestigd.
De hoofdregel is dat partijen een rechtskeuze kunnen maken (artikel 3). Partijen kunnen dus zelf het toepasselijk recht overeenkomen.
Toepasselijk recht als geen rechtskeuze is gemaakt
Indien partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, dan wordt het recht dat van toepassing is aan de hand van artikel 4 Rome I-Verordening bepaald. Dit artikel bevat enkele concrete regels met betrekking tot het toepasselijk recht.
Allereerst zijn er in artikel 4 enkele specifieke overeenkomsten genoemd waarvoor het toepasselijk recht wordt aangewezen. Op een koopovereenkomst is bijvoorbeeld het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft toepasselijk. Op een dienstenovereenkomst is het recht van de gewone verblijfplaats van de dienstverlener toepasselijk.
Voor de niet specifiek genoemde overeenkomst is het recht van de gewone verblijfplaats van de kenmerkende prestant toepasselijk is. De kenmerkende prestant is – doorgaans – de niet-betalende partij.
Totstandkoming overeenkomst?
Soms ligt de vraag voor of een overeenkomst (überhaupt) tot stand is gekomen. De vraag is naar welk recht moeten worden geoordeeld of dit het geval is.
Artikel 10 van de Rome I-Verordening bepaalt dat de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, dient te worden beoordeeld aan de hand van het recht dat van toepassing zou zijn, indien de overeenkomst zou zijn gesloten:
“Het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn.”
Dit is bijvoorbeeld van belang indien er algemene voorwaarden zijn waarin Nederlands recht van toepassing is verklaard. In het licht van artikel 10 Rome I-Verordening dient dan naar Nederlands recht te worden vastgesteld of de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
De partij die betwist dat de overeenkomst geldig tot stand is gekomen, kan overigens in uitzonderlijke gevallen een beroep doen op het recht van het land waar zij is gevestigd. Namelijk indien het niet redelijk is de gevolgen van haar gedrag te bepalen op grond dat het recht dat van toepassing zou zijn indien de overeenkomst geldig zou zijn.
Ten aanzien van algemene voorwaarden merk ik nog op dat deze in een voor de wederpartij begrijpelijke taal dienen te zijn opgesteld. Stuur bij internationale overeenkomsten dus altijd een Engelstalige versie van de algemene voorwaarden mee.
Tot slot
Het is aan te raden altijd een rechtskeuze te maken. Anders bestaat het risico dat het recht van een ander land van toepassing is. Dit kan allerlei problemen meebrengen, zoals gevolgen die niet waren voorzien in verband met de onbekendheid met dat recht en/of het moeten aanstellen van een buitenlandse advocaat.